23.2.18

met titel 2 (nog een mantra?)

Ik verduidelijk mezelf na een por op de juiste plaats. Wat ik wil, is wat ik altijd wilde - het is hoogstens gegroeid, misschien een beetje gemuteerd. Maar het is mijn wil, mijn wil in vele vormen, vormen die ik allemaal wil vormen tot uitingen van mijn willen.

Wat ik wil, wat een mens moet willen, is ten volste zijn. Er hoeft daar geen vrede mee te zijn, alleen een zijn dat zo vol mogelijk is. Iets anders is er niet. Neem het. Ik wil dat kunnen uitdrukken. Dus ik moet het zeggen, praten, verwoorden, verklanken, vormen. Uiten. Anders is er niets anders dan een weggestopte wil. Een wil die niet kenbaar is naar de wereld buiten je eigen binnenvet, is dat een gevormde wil? Ik denk het niet.

Ik verwacht dat ik dit kan. Ik wil dit kunnen. Ik wil hiermee iets bereiken. En om erop terug te komen: ik moet niet buigen als mijn zijn niet buigen moet, maar ik moet kunnen buigen met het leven. Ik moet niet door een storm gaan maar ik moet een storm zijn. Ik moet overal tegelijk zijn en altijd bij mezelf. En dan ben ik ergens, kan ik ergens zijn, kan ik verbinden en me volledig verhouden met.

13.2.18

Even als eufemisme



Zijn verkleinwoorden verlieten hem met grote sprongen.
Eventjes maar, dacht hij nog.
Maar nee hoor, daar kwamen de grote jongens al aan geschuifeld.
Voorzichtig keken zij om de hoek - de hoek was genomen, de hoek was weg.
Er was geen hoek meer, alleen maar grote gebaren en grote gevoelens.
Weemoedig dacht hij terug aan de kleine gebaren,
                liefdevol streelde hij de lokken die hij lief had.
                en groot was zijn hart dat overliep
                               van groot en klein, van kleine dingen die er ook altijd zijn,
ook al voelen ze zo groot

dat hij het niet met zijn handen kan omvatten.
Hij kan het wel aanraken. Hij was er nu. Nu is hij.
En al het kleine is nu, in het grote, en weemoed is mooi, weemoed is misplaatst.

5.2.18

met titel (mantra)


Wat ik moet zeggen, moet ik zeggen. Ik praat wanneer ik wil praten. We moeten zoeken naar de wil. De wil moet van binnen komen. We moeten in ons zoeken. Je moet in jezelf zoeken. Alleen met je eigen wil kun je de wil van anderen raken - kun je anderen raken. Een wederzijds zijn vereist een zelfstandige wil tot zijn. Een drang. Ik moet willen praten. Ik moet iets willen zeggen. Ik moet willen zijn om meer dan het zijn.

Verduidelijking
Wanneer je in stilte door straten loopt en het licht is spaarzaam, kun je het rollen van gedachten net zo min tegenhouden als het glijden van de wind. Op dezelfde manier kun je niet voorkomen dat een nacht slaap (of een halve nacht slaap) je gedachten weer tot bedaren brengt en je het zijn van gisteren, zo niet van je af schudden, toch een beetje kunt voelen wegglijden. Het loopt langs je armen naar beneden en vormt een poel rond je voeten. In het midden sta jij gelukkig nog stevig genoeg op eigen benen. Je wilt wel.

Verduidelijking, echt
De wil. De wat wil ik. Het zeggen en het praten. Het zijn en de verwachtingen.
Wordt vervolgd, echt.

zonder titel 2

Mijn tas zegt de hele weg terug "wat doe ik nog extra"




Het piept in het ritme van mijn pas als last op mijn linkerschouder, het sijpelt mijn hoofd binnen - maar wie houd ik voor de gek? de woorden kwamen uit mijn hoofd - ik gaf ze aan de piepende schouderband om mij tergend gezelschap te houden in de maat van mijn pas en van mijn uitpuilende gezicht.

Of om mij duidelijkheid te bieden? Wat doe ik niet? Wat ben ik niet? Leg ik het bij mij neer? Waar blijf ik met mijn wederzijdsheid? Waarom heb ik een tong als ik haar amper roer? Om te praten? Om wat te zeggen? Als ik blijf en niet wacht, waar wacht ik dan op? Als ik niet mag wachten maar moet blijven, wat betekent dit dan? Mag ik smeken op mijn knieën? Moet ik buigen met de wind? Waait de wind of ligt zij? Moet ik een storm van liefde ontketenen? Kan, o mag ik overal tegelijk zijn?

1.2.18

zonder titel

Hoe weet je wat je wil zeggen als je nooit praat?