18.6.18

nog een streek

Daar ergens in het landschap rijdt de bus. Ik kan het landschap niet zien. Ik kan de bus niet zien. Ik sta bij een halte. Een verlaten halte. Er is een kerk, er zijn huizen, straten, auto's, lichten, en ik ben bij de halte. Er is veel, maar toch is er leegte bij de halte, bij mezelf. Ik zweef tussen mijn afscheid en in afwachting van de bus. De bus is in het landschap. De straten ontnemen mij het zicht op het landschap. Ik romantiseer het landschap. Een gloed van ondergaande zon, een bus die verschijnt aan de horizon. De kegels van de koplampen groeien groter dan de zon. Mijn bus arriveert. Mijn bus is in gedachten groter dan zij ooit zal kunnen zijn. Het is symboliek die me overeind houdt. Zonder de bus als meer te zien dan zij is, zou de reis een lijdensweg worden. En dan maak ik een stap: ik moet hieruit concluderen dat ik een andere reis moet gaan maken. Mijn reis mag geen lijdensweg zijn als ik haar zie voor wat zij is. Dingen moeten goed genoeg zijn zoals ze zijn. Zij moeten zijn wat zij zijn en wij moeten ze zien zoals ze zijn. Niet goed genoeg, maar meer én minder dan dat: precies dat, wat zij zijn. En wat wij zijn: wij zijn daar bij en daar tussen. En wij zijn dat samen. Dus als ik fantaseer over de bus in het landschap, ben ik dat. Ik mag accepteren dat ik romantiseer. Ik mag accepteren dat ik hang aan symboliek. Ik mag mezelf accepteren én ik mag mezelf bekritiseren. Meer en minder. Ik moet meer en minder zijn.

17.6.18

redelijk degelijk

een redelijk degelijke toekomst
ik geef je mijn hand
als jij 'm neemt
dan gaan we

een redelijk degelijke
deegdroge
bloemrijke
waterafstotende toekomst
de fantasie zal snel uitdrogen in de werkelijkheid

de wereld zal zich snel verplaatsen
naar daar waar ik niet ben
en dáár zal het mogelijk zijn:
al wat ik niet kan,
of doe

al wat ik laat
is je mijn hand echt te bieden

11.6.18

Een verloren verdediging van de mug.

Terwijl ik klaar zat, toetsenbord in de hand, om de verdediging van de mug te schrijven - de mug wacht immers tenminste tot wij slapen als het even kan, tot wij rustig zijn, om ons vervolgens zo onverstoord mogelijk leeg te zuigen - zoemden er plots twee muggen om mij heen, en de verdediging viel terstond. Een jacht en twee ongenadig genadeloze klappen verder zit ik hier weer rustig. Maar de mug verdedigen, nee, dat onzalige idee laat ik even uit mijn hoofd.